Voor de juiste beoordeling van arbeidsrelaties in het licht van de WNT is tot dusverre in de praktijk steeds uitgegaan van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen. Indien een instelling er op redelijke gronden van uit mocht gaan dat voor een arbeidsrelatie met een bepaalde topfunctionaris géén loonheffingen hoefden te worden ingehouden (bijvoorbeeld op grond van een VAR-verklaring (afgegeven tot 2016) of tijdens het handhavingsmoratorium van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (van 1 mei 2016 tot 1 januari 2025)), werd de arbeidsrelatie door de instelling en de controlerend accountant gekwalificeerd als een arbeidsrelatie ’anders dan op grond van een dienstbetrekking’ in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Indien de belastinginspecteur achteraf tot een naheffingsaanslag voor de loonheffingen overgaat, geldt voor de toepassing van de WNT voor de periode waarover de naheffingsaanslag wordt opgelegd alsnog dat de topfunctie ‘in dienstbetrekking’ is vervuld.
Als de belastinginspecteur achteraf oordeelt dat de functie door de topfunctionaris in dienstbetrekking is vervuld en een naheffingstoeslag oplegt, kan met terugwerkende kracht een ander, lager bezoldigingsmaximum gelden. Dat kan een onverschuldigde betaling tot gevolg hebben. De accountant meldt de onverschuldigde betaling aan de minister van BZK. WNT-verantwoordingen uit eerdere jaren dienen volgens de procedure foutherstel te worden gecorrigeerd. De accountant hoeft in zijn oordeel geen rekening te houden met het risico van een eventuele naheffingsaanslag.
N.B. De wet- en regelgeving over de arbeidsrelatie van zelfstandigen zonder personeel (zzp) is in beweging. Zo bereidt het kabinet het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (wetsvoorstel Vbar) voor. Die wetgeving kan gevolgen voor de WNT in het algemeen en voor de interim normering in het bijzonder hebben. Deze Q&A zal worden aangepast zodra daarover meer bekend is.